inv. nr. 138, verleibrief West-Barendrecht dd. 29 juli 1642

De Ridderschap, edelen ende steden van Hollandt ende Westvrieslandt, representerende den Staten van denzelven lande, doen condt allen luijden, dat wij ( behouden ons ende eenen ijegelijcx recht ) verlijdt ende verleent hebben, verlijen ende verleenen mits desen onzen brieve, den welgebooren Heere Frederick Wilhelm, Grave van Bronchorst, Vrijheer tot Batenburch etc., als hem aengecomen ende bestorven bij doode ende overlijden van Joncheer Maximiliaen van Bronchorst ende Batenburch, zijn vader, de naevolgende drije parceelen van leenen, eerst de ambachtsheerlijckheijt van Westbarendrecht met all dat die ambachtsheerlijckheijt aencleven mach, alzoo wel binnen sdijcx als buijten sdijcx, streckende totten diepe toe, uutgenomen visscherie, vogelrie, stalen, veenen, ende uutgorssen leggende buijten sdijcx in den zelven ambochte ende oock uutgenomen alle de coorenthiende ende smalthiende, die hier namaels buijten ’sdijcx comen ende vallen zullen, als oock die nu binnen ’sdijcx leggende zijn. Noch de smalthiende van Westbarendrecht, die nu bedijckt zijn ofte namaels bedijckt zullen mogen worden, met allen haeren toebehooren ende noch de geheele coorenthiende, groot ende cleijn, die nu is ofte namaels tot eeniger tijdt vallen ofte comen mach in de onbedijckte landen leggende, als nu buijten ’sdijcx tot den diepe toe, mitsgaders alle actie, recht ende toeseggen dat Jacob van Minnebeecke aen de voorsz. thiende, groot ende cleijn, van den voorsz. buijtendijcxsche lande in eeniger manieren hebben mocht. Te houden van ons van wegen de Graeffelijckheijt ende Hooge Overicheijt van Hollandt ende Westvrieslandt, Heer Frederick Wilhelm voornt., zijnen erven ende nacomelingen, elck der voorsz. drije parceeelen van leenen tot eenen onversterffelijcke erffleen, altesamen ende elcx bijsonder, naer inhouden der ouder brieven ende onze leenregisteren daarvan wesende.

Ende voor welgemelte Heer Frederick Wilhelm mits zijn onmondicheijt heeft hier van ons hulde, eedt ende manschap gedaen Coenraedt Pieck, stadthouder tot Batenburch, vermoegens de procuratie op hem bij den geordonneerden momboiren ende curateuren van welgemelte Heere Frederick Wilhelm, voor Davidt van Lewen, stadthouder van de leenen des huijses van Batenburch, Bastiaen Dircx ende Jan Weijers, leenmannen, den XVIe deser maendt Julij gepasseert, beneffens desen in onzen leenregister geregistreert, ende dat in handen van Heer Johan van Wassenaer, Heere van Duvenvoorde, Voorschooten, Sterrenburch etc., stadthouder ende registermeester van onze leenen, behoudelijck ende welverstaende, dat meergemelte Heere Frederick Wilhelm gehouden blijft zelffs ons hiervan hulde, eedt ende manschap te doen binnen ’s jaers, naedat hij tot zijne mondige jaeren gecomen zal zijn. Hier waeren bij, aen ende over als onze leenmannen van Hollandt, Dirck Gool, onzen griffier van de leenen, Mr. Johan Vincent Pothoven, advocaet voor den Hove van Hollandt, Pieter van Tetroede, contrerolleur van ’t cleijn zegel van Hollandt, ende Davidt Vinck.

Toorconden desen onzen brieff besegelt met onzen grooten zegele, ’t welck wij in gelijcke zaecken gebruijckende zijn.

Gedaen in den Hage, den XXIXen Julij anno XVI c twee ende veertich.

J. Wassenaer vt.

 

corr. en typ. 2008 JvV